Hoe wordt de diagnose DCD gesteld?
DCD is een klinische diagnose, die gesteld wordt op basis van zichtbare gedragingen. Er bestaat geen eenduidige DCD test om de aandoening te diagnosticeren. Er zijn wel internationale richtlijnen die bepaalde tests en vragenlijsten aanraden. Deze tests helpen om vast te stellen of aan de vier criteria hieronder wordt voldaan.
Vanaf wanneer kan je jouw kind laten testen op DCD?
Elk kind heeft het motorisch wel eens moeilijk en is soms gefrustreerd als iets niet lukt. Dat is op zich geen reden tot bezorgdheid. Wanneer deze frustraties wel heel frequent voorkomen en gelinkt zijn aan motorische zaken, kunnen we ons wel de vraag stellen of er niets meer aan de hand is. Zeker als deze uitdagingen ook een invloed hebben op het zelfbeeld. Spreek erover met je huisarts of kinderarts, die je zal doorverwijzen naar een pediatrisch kinesitherapeut.
Criterium 1: motorisch onderzoek uitgevoerd door kinderkinesitherapeut, kinderfysiotherapeut of ergotherapeut
De therapeut doet een uitgebreid motorisch onderzoek om te achterhalen of de zwakkere motoriek blijvend is en of de motorische achterstand niet ingehaald kan worden. Zijn er naast de slechtere motoriek ook andere problemen, zoals gedrags- of leerproblemen? Dan zal hij je mogelijks doorverwijzen naar een multidisciplinair centrum.
Tijdens het motorisch onderzoek gebruikt de therapeut enkele gestandaardiseerde tests. Zo kunnen we de resultaten vergelijken met die van leeftijdsgenootjes. De therapeut beoordeelt niet alleen wat het kind kan, maar kijkt ook naar hoe het kind de opdracht uitvoert.
Niet alleen de score telt
De scores zijn nooit de enige maatstaf bij het stellen van een diagnose. Een therapeut houdt daarnaast rekening met het gedrag, de medische voorgeschiedenis, observaties door bijvoorbeeld leerkrachten of ouders … Al die factoren moeten beoordeeld worden om tot de diagnose DCD te komen.
Criterium 2: hoe functioneert het kind in het dagelijks leven?
Het tweede criterium vereist dat er een belangrijke invloed van de motore problemen op het dagelijks leven is. Denk daarbij aan moeilijkheden bij activiteiten zoals tekenen, aankleden, spelen op de speelplaats ... Via een gestandaardiseerde vragenlijst achterhaalt de therapeut of het kind wel degelijk dagelijkse ongemakken heeft thuis of in de klas. Een uitgebreid gesprek met de ouders is hier ook belangrijk.
Criterium 3: de voorgeschiedenis speelt een rol bij de diagnose DCD
Het derde criterium om de diagnose te krijgen, is dat de motorische problemen al vroeg in de ontwikkeling aanwezig zijn. Je wordt namelijk met de aandoening geboren en kan hem niet later ontwikkelen. Dat brengt de therapeut naar de voorgeschiedenis van het kind.
Criterium 4: medisch onderzoek uitgevoerd door kinderneuroloog, kinderarts, kinderpsychiater of revalidatiearts
Het laatste criterium geeft aan dat de motorische problemen niet door een andere reden kunnen worden verklaard. Om uit te sluiten dat de motorische problemen een andere oorzaak hebben, zal een arts een neurologisch onderzoek uitvoeren. De arts test dan onder andere:
- Sensorische waarnemeningen zoals huidgevoel
- Coördinatie
- Tonus of spanningsgraad
- Laxiteit of beweeglijkheid van de gewrichten
- Kracht
- Evenwichtsreacties
Daarnaast kan de arts ook het gehoor- en evenwichtsorgaan testen, want dat kan eveneens motorische problemen veroorzaken. Wordt er daar een probleem vastgesteld? Dan verwijst de dokter je door naar de juiste specialist.
Aanvullende onderzoeken
Soms zijn aanvullende onderzoeken nodig. We hebben het dan over een genetisch onderzoek of een scan van de hersenen.
Verder kan de arts doorverwijzen naar een psycholoog, om een intelligentietest af te nemen. Zo worden algemene cognitieve kwetsbaarheden en verstandelijke beperkingen uitgesloten. Ook die kunnen een reden zijn voor de motorische problematiek.
Uiteindelijk wordt op basis van al deze informatie bepaald of jouw kind (vermoedelijk) DCD heeft. Let wel: bij kinderen jonger dan 5 zijn artsen steeds voorzichtig bij het stellen van een diagnose. Ze spreken vaak eerst van een vermoeden of risico op DCD.
Diagnose DCD bij volwassenen
Ook volwassenen kunnen de diagnose DCD krijgen. Dezelfde onderzoekscriteria als bij kinderen worden dan gebruikt. Meestal is het een neuroloog of een psychiater die de diagnose van DCD al dan niet bevestigd.
Risicofactoren die de kans op DCD vergroten
Zoals eerder uitgelegd is DCD waarschijnlijk een combinatie van verschillende factoren, zowel genetische als omgevingsfactoren. Net als andere ontwikkelingsstoornissen wordt DCD als zeer erfelijk beschouwd - mogelijk zo'n 70%. Er is echter geen specifiek gen dat de aanwezigheid van DCD verklaart.
Naast genetica zijn de bekendste risicofactoren vroeggeboorte en laag geboortegewicht. Hoe lager de zwangerschapsduur, hoe groter het risico op DCD. Andere pre-, peri- en postnatale risicofactoren spelen vermoedelijk ook een rol, maar verder onderzoek is hiervoor nodig.
Deze verschillende factoren, zowel genetische als omgevingsfactoren, spelen waarschijnlijk een rol spelen bij het ontstaan van DCD. Al is het op dit moment niet mogelijk om te bepalen hoeveel van een bepaalde factor de aanwezigheid van DCD bij elk individueel kind verklaart.
Er is geen geneesmiddel voor DCD, maar er bestaan wel verschillende therapeutische oplossingen die de levenskwaliteit van iemand met DCD verbeteren. Daarnaast zijn er tal van hulpmiddeltjes die je makkelijk toepast!